dinsdag 4 juli 2017

Herinneringen van Hans (26): Onze eigen Olympische Spelen

Terwijl vorig jaar de Olympische Spelen in Rio aan de gang waren, moest ik onwillekeurig denken aan onze eigen Olympische Spelen vroeger bij ons in de tuin. Als oudste van het viertal was ik de organisator van het gebeuren. Plaats van handeling was onze achtertuin aan de Lepelaarstraat. 

Ik had van mijn vader een horloge gekregen (ter gelegenheid van mijn plechtige heilige communie) met behalve een datum een heuse secondewijzer.
En daarmee kon ik tijden opnemen als ware het een stopwatch. Ik wachtte dan tot de secondewijzer op de twaalf stond en riep dan ‘start’.




Heel goed weet ik nog dat ik mijn broertjes bijvoorbeeld de berkenboom in liet klimmen. Wie tot een bepaalde hoogte dat het snelst kon doen, had gewonnen. En die kreeg de gouden medaille op het onderdeel klimmen. Ik denk dat ik zelf, hoewel geen grote klimmer, ook wel de boom in zal zijn gegaan, want anders hadden we wel erg weinig deelnemers.
De uitslagen hield ik bij in een schriftje. In het schriftje waarin ik ook de resultaten bijhield van de echte Olympische Spelen. Dat zal dus in 1960 geweest zijn. Toen ik dus dertien jaar oud was.
Die echte Spelen vonden toen plaats in Rome. 

Eén van de eerste supermarkten in Baarn was de zaak van Simon de Wit in de Nieuw Baarnstraat. 

Daar werd ik vaak door mijn moeder naartoe gestuurd voor de boodschapjes. Dichterbij was de Spar in de Reigerstraat, maar het kan zijn dat het winkelcentrum daar toen nog niet was. Aanvankelijk toen we van de Zandvoortweg naar de Lepelaarstraat waren verhuisd, werden de boodschappen nog gebracht door de ‘jonge’ Prins in zijn autootje. Die ‘runde’ samen met zijn vader de ‘oude’ Prins nog een echt kruidenierswinkeltje in de Nachtegaallaan, die mijn moeder nog enige tijd trouw is gebleven. Maar omdat mijn moeder net als vele andere moeders op de kleintjes moest letten, is ze gezwicht voor de koopjes van de zelfbedieningswinkels, zoals de supermarkten toen nog werden genoemd en werd ik er op uit gestuurd, met name naar de Simon de Wit. 
Simon de Wit timmerde in die tijd goed aan de weg en was misschien nog bekender dan de Albert Heijn (Simon de Wit veranderde begin jaren de naam in Simon en is als zodanig nog weer later door de AH overgenomen). Kleurrijke affiches hadden pakkende teksten zoals bijvoorbeeld: 'Honderdduizenden huisvrouwen kùnnen zich niet vergissen: SIMON DE WIT is goed èn goedkoop, vergelijk! Vergelijk!' 
En dus vergeleek mijn moeder ook en keek ze de Baarnsche Courant na waar de koopjes in stonden vermeld. Vaak moest ik er meer dan nodig van kopen, op 'n gegeven moment stond de kelderkast er vol mee. 
Grappig is, dat ik heden ten dage ook weer de boodschappen doe en dan ook op de koopjes let en precies hetzelfde gedrag vertoon: Ik koop meer dan we in eerste instantie nodig hebben en we hebben dus al een aardige hamstervoorraad in huis.

Maar in die tijd vond ik het vooral niet erg om de hele rit van de Lepelaarstraat naar het centrum te ondernemen, omdat bij de boodschappen plaatjes werdenverstrekt van de Nederlandse deelnemers en deelneemsters aan die Olympische Spelen. Het was de gouden tijd van het plaatjes verzamelen. Overal kreeg je plaatjes bij.


Ik herinner me die zwart wit fotootjes nog goed. Vooral die van de zwemsters en hockeyers. Die plaatjes gingen in een verzamelboekje, dat ik van mijn moeder mocht kopen. 








Ik ben het ‘kwijt’ geraakt maar heb ’t onlangs weer verkregen via Marktplaats. 




Links onder: De nog amateur zijnde Jan Janssen, die toen was aangewezen als algemeen reserve.

Al in 1956 was er zo’n plaatsjes actie van Simon de Wit (ook dat boekje heb ik onlangs kunnen bemachtigen), maar uiteindelijk heeft Nederland toen niet deelgenomen vanwege de Russische inval in Hongarije. 












Ik was toen 9 jaar oud, maar weet dat nog goed. Het nieuws beheerste de kranten. En ik herinner me dat de vluchtelingen toen hier met open armen en met emotie werden verwelkomd. 



Vooral voor onze zwemsters was het jammer dat 'we' toen niet hebben meegedaan. Een aantal behoorde echt tot de wereldtop en waren kanshebsters voor medailles. Zoals bijvoorbeeld Cockie Gastelaars en Geertje Wielema. De laatste was een Hilversumse en ook lid van 'de Robben' in Hilversum, toen het zwemwalhalla van Nederland. Zoiets als wat nu Eindhoven is.

Het boek echter dat het meest gekoesterd werd door mij was het grote boek, uitgegeven door Planta Margarine, over de Olympische Spelen van 1952 in Helsinki. 












Ik denk dat ik het boek compleet met de plaatjes in een later stadium van iemand heb gekregen. Het was bijna een soort bijbel. Een heel fraai boek, dat ik ook nu nog koester, met prachtige verhalen over onze hockey- en waterpoloploeg.


Mijn gropte held was de Tjechoslowaakse hardloper Emil Zatopek. Kampioen op de onderdelen 5 en 10 kilometer hardlopen. 
Eén van de hoofdnummers. 

Geen Olympische Spelen zonder de atletiek, de moeder der sporten. Het andere hoofdnummer is altijd de 100 meter. De sprint. En die hadden wij dus ook. Wel een hele korte sprint. Want die vond plaats tussen de achterdeur van het huis (de keukendeur) tot aan de deur van het schuurtje. Een afstand rechtuit van hooguit vijftien meter.
Zodra je gestart was botste je al weer met je hoofd tegen de schuurdeur. En zo deden we allerlei soorten wedstrijdjes. 

Boogschieten was ook een onderdeel. De zelfgemaakte bogen van stukken tak van een boom hadden we toch al liggen van het cowboy en indiaantje spelen. Wat dat laatste betreft is er nog een foto overgebleven met een wigwam van oude kleden en dekens. 



Onze nicht Anneke en neef Henny uit Utrecht waren toen bij ons op bezoek. Wat altijd heel gezellig was. Onze hoofden zijn getooid met de verenkrans van karton, die bij het boodschappen doen cadeau werd gegeven (Prodent tandpasta).

Maar we maakten ze ook van echte veertjes. Veren die we vonden en verfden en vervolgens op een stoffen band bevestigden. Ik denk met naald en draad, waarbij onze Ma ons wel geholpen zal hebben. Een Indiaan is geen Indiaan zonder tomahawk, dus die maakten we ook. Overigens bij de rolverdeling had de Indianenrol ieders voorkeur, wat dus al een heel gedoe was. Ik denk dat ik de rol van Winnetou best wel vaak zal opgeëist hebben, geïnspireerd door de boeken van Karl May, die ik van mijn Opa in Hilversum had gekregen. En onze eigen Pa, met zijn gekromde bekende Smeekes neus en rood bruin getinte hoofd, was ons eigen Indianenopperhoofd. 

Een andere bezigheid was: tollen. Er waren verschillende types van. Je had de gewone tol en de zogenaamde priktol. Beide van hout. De gewone tol had de vorm van een paddenstoel (of T-vorm). De priktol was meer rond. Vaak peervormig. Wij hadden alleen de gewone tol. Ieder van ons had zijn eigen kleur. Als ik me goed herinner had ik de mijne voorzien van punaises als versiering. Van onder was de tol voorzien van een ijzeren punt. 



De tol plaatste je met enige secuurheid in de gleuf tussen de trottoirtegels. 
Als de tol eenmaal stond, wat best een toestandje was, want hij kon snel weer omvallen, dan wikkelde je er het stevige touwtje van de zweep om. Het was de grote kunst om de zweep snel weg te trekken, waardoor de tol al draaiend van zijn plek kwam en zich over de stenen verplaatste om als de tol vertraagde ’m nog een knal te geven. Dat laatste was het moeilijkst. Wij waren er met z’n allen niet heel goed in. Dus hiervoor werden geen medailles uitgereikt. 

We ‘haalden’ de tollen bij de bekende Benning in de Spoorstraat. Ja wat eigenlijk niet. Een winkel volgestouwd met spullen. Huishoudelijk materiaal, maar ook veel speelgoed, waar we ons aan konden vergapen. 



We kochten er ook het materiaal om vliegers te maken. Onze Pa deed het ons de eerste keer voor. Precies zoals hij het had geleerd in zijn jeugd. Het benodigde materiaal bestond voornamelijk uit bamboestokjes, fel gekleurd speciaal vliegerpapier, vliegertouw en lijm.
Als oudste werd ik er altijd op uit gestuurd om al dat spul te vergaren. Wat ik met veel plezier deed, want dan kon ik tevens wat rond koekeloeren.
Thuis gekomen, werd de grote ronde eettafel vrijgemaakt en storten we ons op het knippen, vouwen en lijmen. De bamboestokjes werden in de lengte gespleten. Of dat normaal annex gangbaar was, weet ik niet, in elk geval deden wij het zo naar het voorbeeld van mijn vader.
Van de gespleten stokjes werd een kruis gemaakt. Bijeengebonden door touw. De horizontale tak werd nog eens extra gespannen door een touwtje, als bij een boog. En dan werd het stuk papier uitgeknipt, enigszins groter dan de vorm van het bamboekruis en om de touwtjes gevouwen en geplakt. Dat ging in de regel wel altijd goed. Als we maar konden knutselen. Maar het ‘grote’ probleem zat ‘m in de staart. Want hoe lang moest ie zijn en hoe zwaar? En dat moest blijken in de praktijk. Dus het was erna nog heel wat keertjes weer naar binnen lopen om een en ander aan te passen. Want of hij wou niet stijgen of hij stortte na enige tijd onherroepelijk ter aarde neer. 
Het ‘gewicht’ aan de staart was dus eigenlijk het meest wezenlijke en belangrijke onderdeel van het vliegeren en werd gemaakt met kleine propjes papier, vaak gewoon krantenpapier, dat in de vorm van strikjes om de zoveel centimeters aan de staart werd bevestigd. 



Dat vliegeren deden we uiteraard niet in de tuin, maar in de straat, waar toen nog, gelukkig maar, nog weinig verkeer was. Er is een foto dat de vlieger hoog in de lantaarnpaal, in de Lepelaarstraat,  is geraakt. 


Met een trappetje en een lange stok is ie er met veel moeite uit gekomen. Ik herinner me dat nog goed. Vanaf toen hebben we denk ik alleen nog gevliegerd op de hei bij de Witte Bergen. Maar heel erg vaak kwam dat niet voor. Want dan moesten onze ouders mee en dat kon dan alleen nog op de zondag of met de vakantie.

Ook onze spullen om te vissen kwamen bij Benning vandaan. Vissen deden we met simpele bamboehengels. De dobbers waren fascinerend vanwege de kleurtjes en vormen. Ik vond het dan ook helemaal niet erg als er weer eens een dobber kapot was gegaan. Het kon best wel enige tijd in beslag nemen eer ik een keuze had kunnen maken. 
Dat vissen deden we, als we niet al te ver wilden gaan, aan de Praamgracht of aan de Eem bij de brug. 


Deze tekening van de Eembrug is één van de zes kaarten
die als setje te bestellen is via deze site.


In de vakanties gingen we met het hele gezin op de fiets naar Hilversum aan het kanaal of soms ook verder tot zelfs aan het Amsterdam-Rijn kanaal.

Ik herinner me dat ik een keer mee mocht met onze buurman Beeke, een fervent en gedegen sportvisser. Hij was de trotse eigenaar van een BMW met zijspan, waarmee hij normaliter zijn familie uitstapjes maakte. Zijn gezin bestaande uit zijn vrouw en zeven kinderen, voornamelijk meisjes. Alleen het zitten in de zijspan vond ik al een belevenis. We gingen naar zijn vaste stekkie op de Loosdrechtse Plassen. Hij had daar ook een bootje. Ik weet nog dat ik heel vroeg op moest, het was nog donker. 
Als aas gebruikten we wormpjes, die we uit de tuin spitten of deeg van oud brood met melk. Dat laatste kreeg op de duur onze voorkeur. We mixten het ook met suiker om het voor de vissen extra aantrekkelijk te maken, maar veel hielp het niet allemaal. Hoe vaak heb ik wel niet naar mijn dobbertje zitten staren en kon ik opgewonden geraken door het geringste stootje of beweginkje.   
Dus wedstrijdjes daarvan houden, hadden niet zo veel zin, want ik kan me niet herinneren dat we ooit veel vingen. Maar dat vond niemand een probleem. En achteraf vind ik het wel prima, want ik heb er uit het standpunt van diervriendelijkheid toch wel moeite mee.


Het zogenaamde 'koppen', dat ik vaak deed met een vriendje op school, werd uiteraard ook thuis gepraktiseerd en zou wel eens een Olympisch onderdeel geweest kunnen zijn, met als goal de muur van het schuurtje.  

Een spel dat ik me goed herinner, is knikkeren. Uiteraard, zou ik bijna zeggen, kwamen die bij Benning vandaan. Je kon ze natuurlijk ook vergaren door die te winnen van anderen, maar ik kan me niet herinneren dat we dat spelletje vaak met anderen deden. Het diende zich weinig aan. En misschien was ook wel de ‘angst’ de fraaie knikkers te kunnen verliezen, die ons ervan weerhield om het met anderen te spelen. Ikzelf zeker, want ik vond juist de kleurtjes en het materiaal iets magisch hebben. 


Fifi, mijn vriendin, heeft nog een hele pot met al dat fraais op de vensterbank staan. Het is een genoegen ernaar te kijken.
Wij hadden voornamelijk de zogenaamde ‘stuiters’, gemaakt van glas, met een fraai gekleurde gedraaide vorm binnenin. Ik geloof dat ze ‘Mexicaantjes’ werden genoemd.
Het zou kunnen dat we nog een enkele knikker van klei hadden, maar die kwam toen al niet veel meer voor. Er waren verschillende groottes, waarvan ik me de grote nog wel goed kan herinneren.


De bedoeling was om de knikkers in een kuiltje te krijgen. Althans zo deden wij het. Ergens helemaal achter in de tuin, waar nog net geen bloemetjes van onze Ma stonden. De knikkers die nog niet in de kuil zaten, werden met een zetje van de gebogen wijsvinger richting kuil geduwd. Je mocht doorgaan zolang het je lukte de knikker in de kuil te krijgen. Degene die de laatste erin kreeg, had alles gewonnen. Omdat de kuil natuurlijk niet erg diep was en aan de zijkanten slechts langzaam omlaag liep, kon een knikker daar wel eens blijven steken, hetgeen aanleiding kon zijn voor enige discussie met de vraag of de knikker nou wel of niet in de kuil zat en een onafhankelijke scheidsrechter hadden we niet.

Soms deden we het ook in de kamer. Op het vloerkleed onder de tafel. Dat rolde dan zo lekker. We hadden dan natuurlijk geen kuiltje, maar de 'game' was dan om de stuiter van je opponent te raken. Ik kan me nog goed het heerlijke klikkende geluid voor de geest halen, als 'bewijs' dat het was gelukt.

Een ander spel dat ik me kan herinneren, dat we achter in de tuin deden, was het zogenaamde ‘landje pik’.
Je moest er best handig in zijn en mijn vriendin Fifi vertelde me onlangs dat ze dat hier in het zuiden ook deden en dat ze er eigenlijk best goed in was.
Het enige wat je voor het onderdeel nodig had was een mes en daarvoor mochten we het goede zakmes van onze Pa lenen, ik denk zelfs dat hij wel eens meedeed. Dat mes dat heb ik nog. 


We ‘tekenden’ dan met een mes een groot vierkant in een kaal stukje grond, dat vervolgens in twee delen/landjes werd verdeeld. Degene die mocht beginnen, gooide dan met het mes richting land/helft van de tegenstander. De snede die dat maakte in de grond werd verlengd en de ‘grond’ het dichtst bij de eigen grond werd aan het eigen land toegevoegd. En zo ging dat om en om.
Bij het mikken, pakte je het lemmet vast bij de punt, om de richting goed te kunnen bepalen, dat zag er dus best wel ‘gevaarlijk’ uit. 

Een spel annex sportonderdeel dat een veel Olympischer karakter had (hoewel toen nog niet officieel Olympisch), was badminton. Dat was toen, in de vijftiger jaren, net uitgevonden of althans in de bekendheid gekomen.
Het zou goed kunnen dat de daarvoor benodigde rackets en shuttles ook bij Benning vandaan kwamen. Ik vond het een leuk spel en was er tamelijk behendig in. Maar natuurlijk deden we het op onze amateuristische manier, dus ook zonder net en zo. We waren al blij als we de shuttle terug konden slaan. Eigenlijk was het voor ons de grote kunst de shuttle zo lang mogelijk in de lucht te houden en dat werd geteld. Dus eigenlijk won het stel dat dat zo lang en zo veel mogelijk kon doen. Vooral mijn moeder was er erg goed in. En samen met haar wist ik de shuttle lang in het spel te houden. Uiteraard was dit iets voor aan het strand of op de hei. 


Als voorloper van badminton herinner ik me dat we batjes hadden van hout. Als onderdeel van het spel hoorde daar een balletje bij dat via een elastieken touwtje aan een blokje hout was bevestigd, dat je op de grond zette. De bedoeling was in de richting van de tegenstander te slaan, maar het balletje kon dus nooit ver weg vliegen, het kwam door het draadje altijd terug.

De zogenaamde hoelahoep hebben we maar heel even gedaan. Onze heupen waren daar denk ik niet heel erg geschikt voor (we hadden het niet op onze heupen).
De hoepel van het flexibele kunststof materiaal (nogal nieuw voor die tijd) is na enige onhandige pogingen jarenlang ongebruikt in het schuurtje blijven liggen.

Uiteraard werden in die tijd ook de bekende spelletjes als hinkelen en touwtje springen gedaan, zelfs op het trottoir voor onze deur, maar daar deden we nooit aan mee. We vonden dat iets voor meisjes en die waren er genoeg zowel bij de buren links als de buren rechts. Wel deden we mee met verstoppertje. Een ideaal spel vanwege de struiken die het plantsoen aan de andere kant van de Lepelaarstraat tegen het hek van het kerkhof aan omzoomden. Ik herinner me vooral de warme zomeravonden als we ons onder en achter de rozebottelstruiken verstopten. 


Ik zou bijna vergeten, dat wielrennen voor ons ook een Olympisch onderdeel was, wielerfans als we waren (zie mijn andere verhalen).
Daarvoor gebruikten we mijn oude damesfiets die mijn vader ooit als ex rijwielhersteller van diverse oude fietsen in elkaar had geknutseld en waarop ik jaren naar school heb gefietst en ook de boodschappen deed.



We 'deden' dan omstebeurt een rondje Lepelaarstraat-Reigerstraat-Wulpstraat-Snipstraat-Lepelaarstraat. Start en finish dus voor de deur aan de Lepelaarstraat.

Tot zover onze ‘Olympische’ aspiraties. Geen grootse aspiraties, maar wel leuke herinneringen, waarbij ik me nu ook heel goed realiseer dat onze ouders hierin nooit een spelbreker waren en zelfs vaak deelnemer waren.

Hans Smeekes












Vragen, opmerkingen of tips? Neem gerust contact op. Uiteraard kunt u groenegraf.nl ook volgen op Facebook en Twitter