donderdag 3 maart 2016

Arie Rootveld, Marianne Rootveld–Vuijsje en Abraham, Tulpstraat 26

Vader Arie werd in Amsterdam geboren op 13 september 1906. Hij trouwde met Marianne Vuijsje, geboren op 8 juli 1913 te Amsterdam. Daar werd hun zoon Abraham op 14 mei 1936 geboren. Zij verhuisden naar Baarn, waar ze komende uit Amsterdam op 27 april 1939 werden ingeschreven; kerkgenootschap Nederlands-Israëlitisch. Het gezin woonde op Kerkstraat 1, later op Torenlaan 108 en in de Tulpstraat op nummer 26. De “Kroniek van Baarn in de Oorlogsjaren 1940-1945”  schrijft op 17-18 januari 1941: “A. Rootveld, pensionhouder alhier, in zijn woning door drie Duitse soldaten bedreigd en in het gezicht geslagen. Na hun vertrek bleek, dat zij boeken en brochures hadden meegenomen.” De Kroniek meldt op 2 mei 1942 dat joodse ingeze-tenen verplicht zijn in het openbaar de Jodenster te dragen.

Al snel beginnen de eerste arrestaties van joodse Baarnaars. Kennelijk dook het gezin Rootveld onder, gezien het volgende politiebericht:

De Commissaris van Politie te Baarn verzocht opsporing van Arie Rootveld, zijn vrouw Marianne Rootveld-Vuijsje en hun zoon Abraham. Zij bezaten de Nederlandse nationaliteit, waren woonachtig in Baarn en zij werden ervan verdacht van woon-plaats te zijn veranderd zonder de daartoe vereiste vergunning te hebben. Algemeen Politieblad, 22 oktober 1942, bericht 2418

Het Baarnse bevolkingsregister vermeldt dat zij op 7 april 1943 niet meer in de gemeente aanwezig waren. Het gezin werd ambtshalve uitgeschreven met de aanteke-ning ‘Vertrokken Onbekend Waarheen’.

Toch viel het gezin in handen van de bezetters, want ze werden op 20 juni 1943 ingeschreven in Kamp Westerbork en op 29 juni 1943 doorgestuurd naar Sobibór in Oost-Polen, waar alle drie op 2 juli 1943 werden vermoord.



Het Poolse kamp Sobibor, met dezelfde naam als het dorp, was opgezet als een vernietigingskamp voor Joden en Roma. Er stierven ongeveer 170.000 gevangenen. In tegenstelling tot andere kampen als Auschwitz en Treblinka was Sobibór geen werkkamp. Er waren wel enkele dwangarbeiderskampen zoals het buitenkamp Dorohucza. waar slechts enkele gevangenen de oorlog overleefden. Het enige doel van het hoofdkamp Sobibór was het uitroeien van gevangenen. De meesten stierven op de dag van aankomst.
Een ‘Sonderkommando’, bestaande uit gevangenen, moest waardevolle spullen zoals ringen en zelfs gouden kiezen of tanden van de lijken halen. Aanvankelijk werden de Sonderkommandos meteen daarna doodgeschoten. Dus moest voor elk transport een nieuw Kommando worden aangesteld. Later kwam er een vast Kommando, waarvan ook niemand de oorlog overleefde. Volgens de beschikbare gegevens zijn in het kamp Sobibór ten minste 34.295 joodse Nederlanders vermoord.

Deze informatie is afkomstig uit het gedenkboekje bij de onthulling van het Joods Monument op 27 januari 2016 te Baarn.

Tekst: Wim Velthuizen, namens het Comité Joods Monument Baarn
Meer informatie vindt u op www.joodsmonumentbaarn.nl

Klik hier om terug te gaan naar de lijst met namen