woensdag 2 december 2015

Gemeentelijk Slachthuis te Baarn

door Frans Wellink


Waarschuwing:
Degene die moeite hebben met het aanschouwen van geslachte dieren gelieve niet verder te kijken.
 
Ericastraat 1-3

1922 -1972




1936-1972

 
Varken op leer ongeveer 1650

Sinds mensenheugenis geschiedde het slachten van slachtdieren op die plaats waar hun vlees aan de consument verkocht werd. Vanaf de middeleeuwen probeerde de stedelijke overheden greep te krijgen op het slachten van slachtdieren om de kwaliteit van vlees te waarborgen middels een door hen verrichte controle. Door allerlei tegengestelde belangen lukte dit niet.

Foto: 1898  "Exportslachterij" Welling- Didam.
Zo werd er geslacht in die dagen! Achter op de stoep, midden in het dorp.
Mijn grootvader leerde bij deze oom zijn vak.

In Amsterdam liep de overlast tengevolge van het overal in de stad ongecontroleerd slachten de spuigaten uit. Of liever gezegd, het slachtafval verstopte de spuigaten.  In 1866 werden in één maand 765 kadavers en overblijfselen van slachtdieren opgevist uit de grachten. In 1875 waren er in den Haag 50 slachtplaatsen. Bovendien werden er zieke dieren (zgn. wrak vee) geslacht, waarvan het vlees een gevaar voor de volksgezondheid vormde.

Foto:1909, Mijn vader aan de hand van mijn grootvader.Het varken had een eerste prijs gewonnen, gezien het bordje wat de meester-knecht in zijn hand hield. De slagerij/slachterij was gevestigd in het hart van de stad den Haag.


Door het aannemen in 1875 van een Hinderwet, bestond eindelijk de mogelijkheid voor de stadsbesturen van de grote steden om de slachtingen dwingend te doen plaatsvinden op een centrale slachtplaats. Desondanks werd pas in 1883 het eerste gemeentelijke slachthuis in Rotterdam geopend.
Amsterdam volgde in 1887. Utrecht in 1901 en den Haag pas in 1911. De meeste gemeentelijke slachthuizen werden gebouwd na 1922.
Elke gemeente van een beetje importantie -de grootte, welstand en politieke samenstelling van een gemeente was mede bepalend- had in de beginjaren van de vorige eeuw een gasfabriek, een rioolnet, electriciteitnet, telefoonnet, radiocentrale, waterleidingnet, vuilnisophaaldienst, en meer van dit voorzieningen tot het algemene nut.
Het oprichten van een slachthuis paste goed in dit rijtje en was tevens een statussymbool, dit om als vooruitstrevende gemeente te boek te staan.
Bovendien was een gemeente in die dagen verplicht -hierin geholpen middels de Vleeskeuringswet uit 1922- om een vleeskeuringsdienst te hebben en bij een bepaald aantal inwoners een gemeentelijk slachthuis (met slachtdwang) op te richten en in stand te houden.
Na het in gebruik nemen van gemeentelijke slachthuizen veranderde het inkoopgedrag van de slagers die nu verplicht werden op de gemeentelijke slachthuizen te slachten.

Het slachten op het gemeentelijke slachthuis op vastgestelde tijden, de hogere kosten hiervan, het transport van het vlees van het slachthuis naar de slagerij en het ambtelijke gedoe eromheen, ging de slagers te veel tijd en geld kosten. Levend vee aankopen kostte bovendien zeeën van tijd terwijl aan een geheel slachtdier -afhankelijk van de buurt waar de slagerij gevestigd was- veel onverkoopbare delen zaten. Een slager in een welgestelde buurt had veel biefstuk, karbonaden en hammen nodig en een slager in een volksbuurt echter veel buiken, spek en afvalproducten. De slagers kochten liever dié delen die zij nodig hadden, bij de zogenaamde stadsgrossiers. In de grote steden waren dit grossiers die gedwongen waren om op de gemeentelijke slachthuizen te slachten en nu op deze locaties hun handel gingen drijven.


Foto: 1928. Gemeentelijk slachthuis te den Haag.
Mijn grootvader Frans voor zijn geslachte varkens. Achter met de witte jassen: zijn 3 zoons, Jan,Frans,Willem.
Mijn grootvader verplaatste (gedwongen) al in 1912 zijn grossierderij vanuit de binnenstad van den Haag naar het in 1911 opgerichte gemeentelijk slachthuis.

Op de kleine gemeentelijke slachthuizen waren geen grossiers. De slagers in de buurt van de grotere steden kochten hun vlees ook bij deze stadsgrossiers met als gevolg dat er alleen op maandag en dinsdag wat vee door de slagers geslacht werd, de rest van de week was er in de kleine gemeentelijke slachthuizen niets te doen, zodoende rezen de negatieve exploitatiekosten de pan uit.
Het hoofd van de vleeskeuringdienst (een veearts) die tevens directeur van een gemeentelijk slachthuis was, werd door de vroede vaderen veelal verantwoordelijk gesteld voor deze negatieve financiële uitkomst.
Hij moest bij hen op het matje komen en hij werd vriendelijk (soms ook onvriendelijk) verzocht om de tekorten te voorkomen of in de hand te houden. Hem werd te verstaan gegeven een beetje actiever te zijn door op zoek te gaan naar bedrijven die dieren wilde slachten op het gemeentelijke slachthuis om de onrendabele uren te vullen met slachtingen om de negatieve financiële uitkomsten daardoor om te zetten in positieve.

Foto: 4 November 1922. Opening Slachthuis te Baarn.




In zijn toespraak vroeg de burgemeester aan de directeur en de Baarnse slagers:

" om van deze gelegenheid toch geen gebruik te maken tot prijsverhooging van het vleesch".

Deze oproep van de burgemeester viel toen in verkeerde aarde bij de slagers, daar zij nu slachtkosten moesten betalen, welke kosten bij het voorheen thuis slachten lager waren.











Zo was de situatie ook te Baarn.
Bovendien was het Baarnse slachthuis veel te groot opgezet, omdat men toezeggingen had dat de slachtingen van Soest , Bunschoten, Spakenburg en Eemnes in Baarn verricht zouden worden. De eerste tegenvaller was dat de gemeenteraad van Soest hier achteraf toch niet voor voelde.
Aanvankelijk werden de slachtingen van de drie andere hierboven genoemde gemeenten wel in Baarn verricht. De aanvoer van slachtdieren van Bunschoten naar Baarn en de afvoer van vlees van Baarn naar Bunschoten kostte zeeën aan tijd en geld. De betreffende gemeentebesturen werden in de gemeenteraad aangevallen over dit beleid en vonden noodgedwongen een weg om onder de slachtdwang uit te komen. De slagers mochten weer thuis slachten en de keuring geschiedde aan huis.
Drs. Ch. Soetens, de actieve in 1936 aangestelde directeur van het gemeentelijk slachthuis te Baarn, een bijzonder sympathieke en beminnelijke man, vroeg mijn vader om op het gemeentelijk slachthuis te Baarn varkens te komen slachten tegen een aantrekkelijk tarief . Zoals we hierboven zagen kende mijn vader deze manier van werken van huis uit.
Aan het afsnijden van deze varkens in de hal zouden geen kosten in rekening gebracht worden. Mijn vader voelde hier wel voor en verplaatste zijn grossierderij in 1936 van Barneveld naar het gemeentelijk slachthuis te Baarn. Er werden in 1937 reeds 4300 varkens geslacht.
Door de komst van zijn bedrijf werden de negatieve uitkomst van het slachthuis omgezet in een positieve. Tengevolge van de oorlog en de distributie kon er niet meer geslacht worden.
Direct nam de negatieve uitkomst weer toe.
In 1947 werd er door mijn vader weer begonnen met het slachten van koeien en kalveren. De gemeente Baarn was blij met ons, want er hoefde geen geld meer bij het slachthuis.

In 1949 -na het beëindigen van de distributie- kon het oude vak weer opgepakt worden en werd weer begonnen met het slachten van varkens.

1949 - Einde distributie. Laatste ‘ bonnen’.



Foto: 1952.
V.l.n.r.: Expeditie H. Traa- Nijkerk, Vrachtauto van expeditie Jan van der Woord
met chauffeur Willem v.Loon, Uw scribent, Vrachtauto
 van expeditie Bonnema –Hilversum met chauffeur Dirk

Foto 1948. Slachthuis Baarn Omdat er in Nederland niet genoeg slachtvee was, werden er koeien uit Denemarken geïmporteerd. Een spierwitte koe was een foto waard.
V.l.n.r.: Cor Velthuizen, BertusRavenhorst, Cor Mostert, Frans Voogd, Roel Kinderdijk, Frans Wellink, Gijs van Wilsum


Foto:1950. Keurmeester en halper-soneel van de gemeente, kantoorpersoneel,
slachters van de fa. Wellink met de geslachte varkens broederlijk bijeen.


Foto: 1951. Een extreem zwaar koppel beren (mannelijke varkens.) De zwaarste woog geslacht 330 kg. (Normaal 100 kg.)
Zij moesten vanwege hun grootte geslacht worden aan de runderbaan.
V.l.n.r.: Lange Jan, Jan Nieuwenhuizen, Tinus Bokma, Klaas Kinderdijk, Henk v. Wijk, Cor Mostert, uw scribent,
 Yvonne Wellink (zij bracht mijn fototoestel en mocht daarom ook op de foto.),
 Bertus Ravenhorst, Henk Wegerif en Roel Kinderdijk.
Er werden aldra 25.000 varkens per jaar geslacht. Dit was het maximum wat in Baarn geslacht kon worden. De zaken floreerden, er werd in 1951 een eigen slachthuis (met “Co”) te Dinxperlo gekocht.
In 1954 werd er een bedrijf opgericht op het gemeentelijke slachthuis te Rheden onder mijn leiding. Het hoofdkantoor van deze bedrijven was gevestigd in villa Eemwijk gelegen aan de Kerkstraat 43 te Baarn. In de drie bedrijven werden in die dagen 75.000 tot 85.000 varkens per jaar geslacht. In 1958 ging de "Co” voor zichzelf verder in Dinxperlo en werd Jack Litjens vennoot.

De geschiedenis van het slachthuis zou niet compleet zijn, indien de legendarische hoofdopzichter / keurmeester de heer C. Vermeulen niet genoemd zou worden. Een wat stugge, keiharde, oersterke maar strikt eerlijke man. Hij heeft van 1922 tot 1962 dienst gedaan, 40 jaar zonder een dag ziek te zijn. Hij woonde met zijn gezin op de bovenverdieping van het slachthuis. Dag en nacht stond hij paraat.
Indien er een noodslachting was -ook midden in de nacht- moest hij de noodslachtplaats openen, de noodslager oproepen en het dier keuren. Om bij de thuisslachtende slagers de keuringen te verrichten moest hij veelal drie keer per week door weer en wind -in de beginjaren met de motor, later met de auto- naar Bunschoten, Spakenburg en Eemnes. En dan moest hij ook nog de keuringen op het slachthuis verrichten. De dagelijkse gang van zaken op het slachthuis en de administratie vielen ook onder zijn beheer. Geen gemakkelijk mens om mee om te gaan.
Overtrad je zijn regels, dan werd je tot de orde geroepen op een manier dat je het de volgende keer wel uit je hoofd liet om ze te overtreden. Werd je zijn inziens onrechtvaardig behandeld dan ging hij voor je door het vuur. In de oorlog verrichte hij achter de schermen veel goeds voor de medemens. Wij hebben veel aan hem te danken.

Roel Kinderdijk, mag het een onsje meer zijn?
Een ander bekend figuur was Roel Kinderdijk. Roel slachtte de koeien en varkens van de slagers. Had hij tijd over, dan was hij behulpzaam met het doorhakken van onze zwijntjes. Hij was daar specialist in. Indien er dieren onverwacht in nood geslacht moesten worden zoals bij botbreuken, bij onverwacht dood gaan, enz., was hij de man. Een van de eisen van de Vleeskeuringswet 1922 was dat dieren gezond verklaard moesten worden bij leven. Bij in nood gedode dieren kon niet aan deze eis worden voldaan Het vlees van deze dieren mocht daarom niet meer in het normale handelscircuit komen. Als dit vlees na bacteriologisch onderzoek, kook- en braadproeven consumptiewaardig bevonden werd, dan mocht het vlees onder toezicht verkocht worden (tegen een lage prijs) voor directe consumptie. Roel -als vrijbankslager- verzorgde de verkoop van dit vlees onder toezicht van een keurmeester in een apart winkeltje op het slachthuis, meest zaterdags. De dorpsgenoten die het niet zo breed hadden, konden zich op deze manier een extra stukje vlees veroorloven. Letterlijk: 'de een zijn dood, de ander zijn brood'.

Er was niets mis met dit vlees, sterker nog, het was in wezen het veiligste vlees. Het was het enige vlees wat bacteriologisch onderzocht was. Omdat het aanbod van noodslachtingen uiteraard zeer onregelmatig was en er niet altijd genoeg was, kregen de mensen die belangstelling voor dit vlees hadden een nummer. Dit om te voorkomen dat zij voor niets naar het slachthuis kwamen.


Dirk Koffrie de dorpsomroeper
Dirk Koffrie-de dorpsomroeper-ging dan per fiets en slaande op een bekken de Hei en het Rode Dorp door en riep de nummers om, die aan de beurt waren. Jammer was (toen hij ouder werd) dat je hem niet kon verstaan, op het laatst was hij bovendien zo doof dat je hem de nummers ook niet meer kon vragen. Door het toenemen van de welvaart nam de belangstelling voor dit vlees af en werd de verkoop hiervan omstreeks 1980 beëindigd. De dieren die nu onverwacht dood gaan komen niet meer in de consumptie en gaan naar de destructie.










Door het steeds verminderende aantal slagersslachtingen, hogere personeelskosten en steeds hogere veterinaire eisen was het voor de gemeenten niet meer vol te houden om op deze wijze door te gaan met het exploiteren van gemeentelijke slachthuizen. De rijksoverheid begon in te zien dat het openbare slachthuis zijn tijd gehad had en daarom werd de wet -die de gemeente verplichtte om een slachthuis in stand te houden- ingetrokken. Het was voor vele gemeenten toch een moeilijke beslissing om van hun voormalig statussymbool afscheid te nemen, mede omdat het slachtbedrijf aan vele ingezetenen werk gaf.





Persberichten: 1970


In 1971-1972 moesten slachterijen die vlees naar Amerika exporteerden voldoen aan de eisen die Amerika stelde. Hiertoe inspecteerden Amerikaanse inspecteurs de Nederlandse slachterijen. Deze Amerikaanse inspecteurs beslisten dat het Baarnse slachthuis niet aan hun eisen voldeed. Dit hield in dat onze hammen niet meer naar conservenfabrieken mochten die deze hammen inblikten voor Amerika.Voor ons een slechte zaak, aangezien wij een groot deel van onze producten niet meer kwijt konden. Er moest veel geld geïnvesteerd worden om aan de nieuwe eisen te kunnen voldoen. De gemeente had geen belang meer om geld te investeren in een slachthuis ten behoeve van een privé- slachterij. Er waren nog enkele omstandigheden die ons deden besluiten om het slachten te Baarn te beëindigen.

*Ons kantoor -welke gevestigd was in het souterrain van mijn vaders woning aan de Kerkstraat- moest opgeheven worden, aangezien de villa verkocht werd wegens vaders eerder overlijden.

*Het slachthuis was langzamerhand ingebouwd door woningen, wat leidde tot geluid- stank- en milieuklachten van de omwonenden.

*De gemeente was het slachthuis en ons daarom liever kwijt dan rijk.






Persberichten 1971




Ons zusterbedrijf -gevestigd op het gemeentelijke slachthuis te Rheden- was om dezelfde redenen al 3 jaar eerder vertrokken naar het nationaal en internationaal goedgekeurde gemeentelijk slachthuis te Arnhem alwaar een concentratie van slachtingen plaats vond door diverse slachterijen uit die regio. De gemeente Arnhem had een ruime verwerkingsruimte en ruim kantoor ten onze behoeve gebouwd in ruil voor slachtgaranties.

Ons besluit om de slachtingen te Baarn te beëindigen was voor ons daarom niet zo'n moeilijke beslissing. Voor de gemeenteraad om hun slachthuis op te heffen trouwens ook niet. Op 1 October 1972 beëindigden wij de slachtingen in Baarn. Het gemeentelijke slachthuis werd op 1 November 1972 gesloten, na precies 50 jaar te hebben bestaan.

Persbericht 1972 - Het definitieve einde


Afbeelding: Bertin 1888
Naschrift: Na een tiental jaren begon hetzelfde probleem zich echter ook in Arnhem voor te doen. De gemeente Arnhem besloot in 1983 hun slachtlijnen stil te leggen. Wij zijn daarna in Nijmegen onze slachtingen gaan verrichten. Door de kostbare automatisering van de slachtlijnen en toenemende veterinaire eisen konden alleen mammoet-slachterijen nog rendabel slachten. Noodgedwongen sloten Jack Litjens en ik -57 jaar oud- op 1 Augustus 1988 de deuren. In die tijd sloten 50 gemeentelijke- en privé slachterijen hun deuren. Er is nu (2004) geen enkel gemeentelijk slachthuis meer en er zijn nog maar enkele mammoetslachterijen in Nederland.








In 1964 overleed de 'big boss', W. Th. Wellink, 61 jaar jong.
In 1998 overleed Jack Litjens.
Wij hebben 40 jaar lief, leed, stroppen en winst gedeeld.


Frans Wellink  *  Worth-Rheden   *